Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2430

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/151 & AWB 09/150
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Syrië / Herhaalde aanvraag
Verzoeker heeft al eerder, op 6 augustus 2006, in Nederland asiel gevraagd. Dat verzoek is op 14 september 2006 afgewezen. Het beroepschrift is bij uitspraak van 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Op 14 augustus 2007 heeft verzoeker een herhaalde aanvraag ingediend die op 11 juli 2008 is afgewezen. Verzoeker is tegen die beschikking in beroep gegaan. Op het beroep moet nog worden beslist. Het besluit van 30 december 2008 is, evenals dat van 11 juli 2008, een met het besluit van 14 september 2006 materieel vergelijkbare beslissing. Dat verweerder in voormeld besluit van 11 juli 2008 heeft geoordeeld dat aan de aanvraag van 14 augustus 2007 geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag liggen en dat op het op 24 juli 2008 tegen dat besluit bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, ingestelde beroep nog aanhangig is, betekent niet dat dit oordeel van verweerder bij de beoordeling van het besluit van 30 december 2008 buiten beschouwing dient te blijven. Nu voormeld beoordelingskader een ambtshalve door de rechter te onderzoeken aspect betreft, zijn de bij de aanvraag van 14 augustus 2007 aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden ook thans aan de orde. De voorzieningenrechter ontleent dit oordeel aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2008, 200703570/1, LJN BND2686.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 09 / 151 (voorlopige voorziening) AWB 09 / 150 (beroep) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 januari 2009 in de zaak van: [verzoeker], geboren op [geboortedatum], gesteld staatloos, verblijvende in het [locatie], verzoeker, gemachtigde, tevens raadsman: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Utrecht, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. F. Mountassir, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft op 25 december 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 30 december 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 31 december 2008 beroep ingesteld. 1.2 Verzoeker heeft op 31 december 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 13 januari 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden. 2.5 Verzoeker heeft al eerder, op 6 augustus 2006, in Nederland asiel gevraagd. Dat verzoek is op 14 september 2006 afgewezen. Het beroepschrift is bij uitspraak van 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Op 14 augustus 2007 heeft verzoeker een herhaalde aanvraag ingediend die op 11 juli 2008 is afgewezen. Verzoeker is tegen die beschikking in beroep gegaan. Op het beroep moet nog worden beslist. Op 18 november 2008 heeft verzoeker in IJsland om asiel gevraagd. IJsland heeft Nederland gevraagd in het kader van Dublinverordening verzoekers asielaanvraag over te nemen. De overname heeft plaatsgevonden op 18 december 2008. 2.6 Oorspronkelijk heeft verzoeker aangevoerd dat de geheime dienst van Syrië hem zoekt. Op zijn vijftiende heeft hij een buurman geholpen om de rellen in Al-Qamishli van maart 2004 op een videoband vast te leggen. Die band is in Europa terecht gekomen en de Mukhabarat stelt dat niet op prijs. In het besluit van 14 september 2006 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van verzoekers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, welk oordeel bij de rechtbank stand heeft gehouden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.7 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen. 2.8 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing en de overwegingen waarop die rust, kan afdoen. 2.9 Het besluit van 30 december 2008 is, evenals dat van 11 juli 2008, een met het besluit van 14 september 2006 materieel vergelijkbare beslissing. Dat verweerder in voormeld besluit van 11 juli 2008 heeft geoordeeld dat aan de aanvraag van 14 augustus 2007 geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.8 ten grondslag liggen en dat op het op 24 juli 2008 tegen dat besluit bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, ingestelde beroep nog aanhangig is, betekent niet dat dit oordeel van verweerder bij de beoordeling van het besluit van 30 december 2008 buiten beschouwing dient te blijven. Nu voormeld beoordelingskader een ambtshalve door de rechter te onderzoeken aspect betreft, zijn de bij de aanvraag van 14 augustus 2007 aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden ook thans aan de orde. De voorzieningenrechter ontleent dit oordeel aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2008, 200703570/1, LJN BND2686 (welke uitspraak, anders dan de voorzieningenrechter ter zitting meende, is gedaan in een vreemdelingenzaak). 2.10 Verzoeker heeft bij zijn aanvraag van 14 augustus 2007 als nieuwe feiten vermeld een origineel bewijs van overdracht Syrië, de dato 13 januari 2007 en een kopie van een schooldiploma, afgegeven op zijn naam op 25 mei 1999. 2.11 Verweerder heeft zich in het besluit van 11 juli 2008 op het standpunt gesteld dat deze documenten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden betreffen, reeds omdat de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. In het bewijs van overdracht heeft verweerder opvallende of bevreemdingwekkende kenmerken genoemd die doen twijfelen aan de authenticiteit ervan. Met het schooldiploma kan verzoeker zijn identiteit en nationaliteit niet aantonen, noch dat hij staatloos. Het overleggen van het schooldiploma is in strijd met hetgeen verzoeker eerder heeft verklaard, te weten dat hij geen schooldiploma heeft. 2.12 Verzoeker heeft bij zijn huidige aanvraag aangevoerd dat zijn moeder en zijn broer al zes maanden in Griekenland zijn alwaar zij een verblijfsstatus hebben gekregen. Zijn vader zit sinds zeven maanden in de Adra gevangenis in Damascus. Verzoeker heeft van de Yezidi partij in Nederland gehoord dat leden van de Syrische geheime dienst naar Nederland zijn gekomen en zijn naam hebben genoemd. Verzoeker loopt in Nederland gevaar en heeft daarom een reis naar Canada geregeld. Onderweg is hij in IJsland opgepakt. Verweerder acht in het gestelde geen nieuw feit gelegen. Dat zijn naam op een lijst van de geheime dienst zou voorkomen, wordt niet gevolgd. Verzoeker heeft zijn wetenschap over de lijst van derden en kan daarover geen concrete details geven, noch heeft hij schriftelijke verklaringen of documenten van objectieve en verifieerbare bronnen overgelegd. 2.13 Zoals verweerder in het voornemen van 28 februari 2008 heeft overwogen, is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat bij een herhaalde aanvraag een overgelegd document slechts een nieuw feit kan zijn indien de authenticiteit daarvan kan worden vastgesteld. Kopieën of originele documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, worden niet aanvaard als objectieve bron, indien er tevens opvallende of bevreemdingwekkende kenmerken aan de documenten zijn die twijfels oproepen aan de authenticiteit ervan. Het is niet aan het bestuursorgaan om de valsheid van het document aan te tonen, maar aan de asielzoeker om de gestelde authenticiteit te onderbouwen. Nu voorgaande situatie zich ten aanzien van de bij de aanvraag van 14 augustus 2008 overgelegde documenten voordoet is de voorzieningenrechter van oordeel dat de documenten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn zoals bedoeld in rechtsoverweging 2.9. 2.14 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de enkele mededeling van verzoeker dat de Yeketipartij in Nederland van de Yekitipartij in Syrië heeft gehoord dat de Syrische veiligheidsdienst in Nederland is en zijn naam hebben genoemd, zodat verzoeker gevaar loopt, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.9. Daarvoor is redengevend dat verzoeker zijn wetenschap via via zou hebben vernomen en hij geen documenten of ondersteunende verklaringen uit objectieve bron heeft overgelegd. Zijn mededelingen zijn voorts niet concreet. 2.15 Verzoekers gemachtigde heeft in de zienswijze aangevoerd dat het meest recente ambtsbericht Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken een groter risico op een behandeling in strijd met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) suggereert dan voorgaande ambtsberichten, zodat zich hier een gewijzigde situatie voordoet. Op basis van het recente ambtsbericht stelt verzoeker bij zijn terugkeer een risico te lopen als bedoeld in artikel 3 EVRM aangezien hij bij het betreden van Syrisch grondgebied terstond na zijn aankomst door de veiligheidsdienst zal worden aangehouden. Daarbij loopt verzoeker extra risico omdat hij sympatisant is van de Yekitipartij. 2.16 Verweerder heeft in het eerdere besluit van 14 september 2006 al geoordeeld dat verzoeker toen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico liep als bedoeld in artikel 3 EVRM. De vraag is derhalve of het ambtsbericht Syrië van juli 2008 in dit opzicht een nieuw feit of veranderde omstandigheid bevat. 2.17 Het algemeen ambtsbericht Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken van 22 juli 2008 vermeldt onder meer: "Koerden (...) De Koerdische bevolkingsgroep wordt niet louter op grond van haar etnische afkomst vervolgd, dan wel discriminatoir gestraft. Individuele leden van de Koerdische bevolkingsgroep worden niet vervolgd louter vanwege hun Koerdische afkomst. (..) Terugkeer In het kader van een identiteitsonderzoek is het standaardprocedure dat een uitgezette Syriër bij terugkeer naar Syrië aldaar wordt staande gehouden door functionarissen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en van diverse veiligheidsdiensten ter controle van zijn/haar gegevens. Dit vindt in ieder geval plaats bij die Syrische onderdanen die niet in het bezit zijn van een paspoort, maar reizen op een laissez-passer. Bij binnenkomst in Syrië wordt, evenals bij uitreis, nagegaan of men gezocht wordt door de autoriteiten. Deze controle kan enkele uren tot dagen duren, gedurende welke men in detentie verblijft. Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele feit dat men een asielaanvraag heeft ingediend in het buitenland, tot negatieve aandacht leidt van de Syrische autoriteiten bij terugkeer. Er zijn voor zover bekend geen Syrische wetsartikelen op grond waarvan een terugkeerder wegens het enkele indienen van een asielverzoek elders, strafvervolging heeft te vrezen. Uitgeprocedeerde personen afkomstig uit Syrië die met een laissez-passer terugkeren, worden aangehouden voor een identiteitsonderzoek door de immigratiedienst en diverse veiligheidsdiensten. De immigratiedienst controleert daarbij of betrokkene(n) de militaire dienst dan wel de arbeidsdienst heeft (hebben) vervuld. Voor zover bekend wordt men in voorkomend geval door de immigratiedienst doorgestuurd naar de politieke veiligheidsdienst die valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze laatste dienst schijnt met name geïnteresseerd te zijn in de omstandigheden van het verlies van het paspoort en hoe men Syrië is uitgereisd. In dit verband is het niet uitgesloten dat ook andere veiligheidsdiensten iemand willen horen." 2.18 Het hierboven geciteerde geeft geen grond voor het oordeel dat afgewezen Koerdische asielzoekers een reëel risico lopen om bij terugkeer naar Syrië door de aldaar residerende veiligheidsdiensten te worden bejegend op een wijze die in strijd is met artikel 3 EVRM. Het ambtsbericht Syrië van juli 2008 bevat naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op basis waarvan moet worden geoordeeld dat het eerdere besluit omtrent de toepasselijkheid van artikel 3 EVRM niet in stand zal kunnen blijven. Dat dit voor verzoeker anders zou liggen, gelet op de omstandigheid dat hij Yekiti-sympatisant zou zijn, wordt niet gevolgd, nu verzoekers asielrelaas nog immer ongeloofwaardig is. 2.19 Gelet op het voorgaande is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Hieruit volgt dat het besluit van 30 december 2008 niet door de bestuursrechter kan worden getoetst. 2.20 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. 2.21 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Het subsidiaire verzoek om een voorziening te treffen in afwachting van de beslissing op het beroep dat bij de nevenzittingsplaats Assen voorligt komt niet voor toewijzing in aanmerking, reeds nu er geen sprake is van formele connexiteit tussen dit verzoek en de daar aanhangige bodemprocedure. 2.22 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 20 januari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier. Afschrift verzonden op : Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.